Made with racontr.com

HET LAND ACHTER DE HORIZON



Toen Ivan Loekin in de zomer van 1933 in Magadan arriveerde waren de bergtoppen rond de baai nog bedekt met sneeuw. 'Wij waren pioniers,' zegt hij trots, 86 jaar oud, vief en haarscherp, de borst behangen met de hoogste sovjetonderscheidingen. 'Er stonden vijf grote tenten op het strand tussen de lariksbomen. Verder was er niets, behalve een hoop enthousiasme en vastberadenheid. Nu wonen er 160 000 mensen in Magadan,' zegt hij voldaan. 'Wij hebben dit land met onze blote handen opgebouwd.'

 Magadan ligt aan de Zee van Ochotsk in de voorlaatste tijdzone, niet ver van de datumgrens. Het is, volgens de Russen, een mooie stad, het SintPetersburg van het oosten.

 Het stadsbeeld wordt gedomineerd door enorme beeldhouwwerken uit het communistische verleden. Lenin wijst, slechts gekleed in een los zomercolbertje, naar het ruige berglandschap waar de goudvelden liggen, een metershoog beeld tegenover het hoofdkwartier van de mijnmaatschappij die het goud vanaf de jaren dertig exploiteert. Het goud ligt in de valleien en kreken van de Kolymarivier, die ontspringt in het Tsjerskigebergte, een onherbergzaam gebied dat pas aan het einde van de vorige eeuw door de Poolse banneling Tsjerski in kaart werd gebracht. 

 Het eerste goud werd gevonden in de jaren twintig en vanaf dat moment werd het gebied, waar slechts een eenzame herder met zijn rendierkudde rondtrok, opengelegd. Jonge communisten, vrijwilligers zoals Ivan Loekin, die het barre klimaat trotseerden om de Nieuwe Wereld te bouwen en die 'de bezetenen' werden genoemd, hoofdpersonen uit communistische heldenverhalen, trokken de bergen in en iedere vallei, iedere kreek bleek goud te bevatten, tin, uranium, wolfraam. 

 Loekin vertrok met een groep van honderd vrijwilligers en veertig gevangenen naar Oest Srednekan om een goudraffinaderij te bouwen, vijfhonderd kilometer en 22 dagen lopend over een pad dat zij zelf moesten banen. 

 'Toen we arriveerden zette de vorst in, het was reeds eind augustus. Het vroor al vijftig graden toen de daken nog niet op de houten huizen zaten. Ze hadden ons voedsel beloofd maar de hondenslee arriveerde zelden of nooit. Het was zwaar maar uitdagend werk,' zegt hij en hij laat de Leninorde zien die hij voor zijn pionierswerk kreeg.

 Na anderhalf jaar was de raffinaderij klaar en begonnen de schepen met gevangenen in Magadan te arriveren. Eindeloze colonnes slecht geklede en ondervoede gevangenen waadden door het ijskoude water aan land. Zij moesten hun eigen barakken bouwen, en de wachttorens rond de kampen die op de hoge rotswanden rond de baai verrezen, en later toen de barakken gereed waren, werden ze het land in gestuurd, het moeras in, en de bergen in om een weg aan te leggen naar de goudvelden van Oest Srednekan. 

 'We noemden de boten "dubbeldekkers", vertelt Loekin. 'De gevangenen zaten opeengepakt als vee. De eerste gevangenen kwamen uit Leningrad, architecten, bouwmeesters, echte artiesten. Ze ontwierpen en bouwden de stad. In de eerste jaren was het leven goed,' zegt hij. 'Wij, de vrijwilligers en de gevangenen, leefden als één familie. We werkten onder dezelfde omstandigheden, we aten hetzelfde voedsel, we kregen hetzelfde loon. Soms mochten de gevangenen zelfs hun familie meebrengen en in de stad wonen. Maar in 1937 veranderde het allemaal.' 

 Hij praat liever niet over de periode die volgde, over de Grote Terreur die de Sovjetunie in haar greep hield, toen de gevangenen opgesloten werden in  concentratiekampen en begonnen te sterven als vliegen. Hij sprak na 1937 nooit meer met de gevangenen. 'Dat was verboden,' zegt hij. 'Het waren ten slotte politieke gevangenen, vijanden van het volk. Ze leefden onder moelijke omstandigheden,' geeft hij toe. 'Maar wij, de vrijwilligers hadden het ook zwaar. We moesten het land opbouwen. Er was niets toen wij hier kwamen, geen wegen, geen huizen, geen voedsel, helemaal niets. En we hebben het land gered. Met het goud van de Kolyma hebben wij de wapens kunnen kopen om de Grote Vaderlandse oorlog te winnen.'

 Hij neemt ons mee naar de baai waar de schepen met gevangenen arriveerden. Hij vertelt vol trots over zijn stad, over de gletsjers die vijftig meter onder de oppervlakte liggen. 'We wisten in die jaren niet hoe we op de permafrost moesten bouwen. We hadden geen ervaring, we moesten alles zelf ontdekken. Het was een prachtige, avontuurlijke tijd. In het begin bouwden we de huizen en de fabrieken gewoon op de grond. Maar de permafrost smolt door de warmte en het gewicht. De gebouwen zakten weg in de modder en stortten in. Nu bouwen we de huizen op palen, een meter boven de grond.'

 Hij ziet me kijken naar de nieuwe flats langs de baai, gehavend en vervallen nog voordat ze bewoond zijn, naar de omgevallen schuttingen, het opgestapelde vuilnis, de verotte raamkozijnen, het afgebrokkelde, verveloze beton van de prefabflats. 'De stad wordt niet meer onderhouden,' zegt hij teleurgesteld en plotseling ziet hij er oud en moe uit. 'Vroeger, in de dagen van het communisme woonden hier vrijwilligers, pioniers. Ze hielden van hun stad. Ze wilden een nieuwe wereld bouwen, een betere wereld. Nu komen er veel avonturiers, mensen die snel rijk willen worden. Ze komen op contract, voor drie of vijf jaar. Ze houden niet van Magadan. Ze onderhouden de stad niet. Ze zijn hier maar tijdelijk.'

 Hij kijkt uit over de baai naar de lege rede, in gedachten verzonken. 'Onze droom is niet uitgekomen,' mompelt hij zachtjes.

 Ik vraag voorzichtig of hij wel eens bang was in de dagen van de Grote Terreur voor de NKVD, de voorloper van de KGB.

'Natuurlijk was ik bang,' zegt hij afwerend. 'We woonden in en pension, mijn vrouw en ik. 's Nachts durfden we niet te gaan slapen.  Iedereen was bang voor de NKVD,' zegt hij bestraffend. 'Ze kwamen altijd 's nachts. We wachtten iedere nacht op hun komst. We hoorden hun auto's stoppen voor het pension. Maar ze klopten nooit op onze deur. Ze klopten altijd bij de buren.'

 Ik vraag waarom.

 'In de avonduren gaf ik bijles aan de agenten van de NKVD. De meesten waren analfabeet, jonge jongens van het platteland. Ze waardeerden mij. Dat heeft ons gered, denk ik. Maar we leefden altijd in angst. Er was zóveel kwaadsprekerij in die dagen. Iedereen kon je aangeven en je beschuldigen van contrarevolutionaire activiteiten.'

 Hij excuseert zich. Hij heeft het druk. De stad bestaat binnenkort zestig jaar en hij heeft de leiding over de feestelijkheden. De spandoeken zijn nog niet klaar en de rode vlaggen moeten nog aan de lantaarnpalen opgehangen worden. 'Er zijn maar weinig vrijwilligers om te helpen,' zegt hij teleurgesteld. 'Alleen oude mensen, pioniers zoals ik.' Hij straalt weer van trots. 'Ik heb de Goelag Archipel van Solzjenitsyn gelezen,' zegt hij als we afscheid nemen. 'De haat straalt van iedere bladzijde af. Hij blijft ons leven maar bekritiseren.' Hij schudt zijn oude hoofd over zoveel haat. 'Ik zou, als ik de kans kreeg, het niet anders doen.' 



                               *                   *                 *



'Ik vraag mij af hoe ze de dwangarbeiders hier kregen,' zegt Valentin, de Russische tolk, als we 's avonds in de haven van Magadan naar de zonsondergang kijken. 'Het moeten er honderdduizenden geweest zijn.' 

 'Het waren er miljoenen,' zeg ik. Hij kijkt mij verbijsterd aan. 'Het waren er drie-en-een-half miljoen over een periode van twintig jaar. Drie miljoen zijn er gestorven in de strafkampen.' 

 'Oh shit,' zegt hij. 'Niet opnieuw. Laat de doden met rust. Laten we ons op de toekomst concentreren.' 

 De branie verdwijnt uit zijn gezicht, net als vorig jaar toen we op onze tocht niets vermoedend, onvoorbereid in ieder dorp op een massagraf stootten, maar waar hij zich, na een eerste aarzeling, vastbeet in de verhalen van de overlevenden, die een geschiedenis vertelden die zelfs wij, ervaren westerse oorlogscorrespondenten, vaak niet konden bevatten. Hij was oud geworden op die reis, en woedend over de leugens die hij al die jaren had moeten aanhoren van het partijkader, dat nu, meewaaiend met de wind van de perestrojka, nog steeds de scepter zwaait, profiterend van het vrijemarktmodel, de rijkdommen van het land onder elkaar verdelend, zoals het altijd geweest is.

 'Ze kwamen per schip,' vertelt Vladimir. 'Ze werden per trein dwars door Siberië vervoerd, wekenlang, in afgesloten treinwagons, vaak zonder voedsel, zonder water. Wie de treinreis overleefde werd in Vladivostok en Nachodka in boten overgeladen en naar Magadan gebracht. En hier zijn ze aan land gekomen,' zegt hij en wijst naar de baai, waar de wolken laag boven het water hangen. 'Er was hier niets. De eerste gevangenen moesten zelf hun barakken bouwen.'

 Valentin zwijgt, alsof hij zich de eindeloze colonne gevangenen probeert voor te stellen die wadend door het ijskoude water naar de rotsachtige oever lopen, gekleed in bruingrijs gestreepte uniformen. 

 'Hoe weet jij dat?' vraagt hij nors. 

 'Mijn vader was een van hen,' zegt Vladimir. 'Ik heb het nooit geweten. Vlak voordat we vertrokken heb ik hem opgezocht. Hij vertelde dat hij zeven jaar gevangen heeft gezeten in de Kolyma, van 1946 tot 1953. Hij had het mij nooit eerder verteld. En hij wilde er nu ook niet over praten. Vraag het je moeder, zei hij. Ik wil er niet over praten.' Hij haalt zijn schouders op. 'Ik denk dat hij zich schaamt. Mijn vader is een trotse man, een patriot. Hij was luitenant in het Russische bezettingsleger in Oostenrijk. Hij vertelde altijd  grappen en ik denk dat hij daarom gearresteerd werd en in de Vallei van de Witte Dood terecht kwam. Zo noemen wij de Kolyma omdat bijna niemand de strafkampen hier in de winter overleefde. Maar hij heeft me een lijst gegeven van de kampen waar hij gezeten heeft. Hij vroeg of ik wilde kijken wat er van de kampen is overgebleven.'

Wij lopen zwijgend terug door de hoofdstraat, een brede avenue, met grote, okerkleurige huizen, gebouwd door Japanse krijgsgevangenen, zoals alles in Magadan gebouwd is door gevangenen. Valentin loopt een boekwinkel binnen en vindt een officiële stadsgids, gepubliceerd in 1989 door de communistische partij. Vol venijn begint hij midden in de winkel voor te lezen uit het boek. 'Tijdens de oorlogsjaren vervulden de mijnwerkers in de Kolyma hun aandeel in de strijd die het Moederland voerde. Zij leverden het kostbare metaal dat voor de financiering van onze oorlogsinspanningen zorgde. Helaas was dit voor velen ook een tragische periode waarin zij achter prikkeldraad moesten werken. Maar gelukkig hebben velen het overleefd en zijn zij gerehabiliteerd, alhoewel vaak pas na hun dood.'


                        *                    *                 *


'Ik kwam hier toen ik vijf jaar oud was,' zegt hij. 'En ik ben nooit meer weggegaan. Mijn vader werkte in Vladivostok en in 1932, toen de beslissing genomen werd om de Kolyma te ontwikkelen, kwam hij naar Magadan. Hij kreeg de leiding over de visserijprojecten langs de kust. Eduard Berzin, de oprichter van Dalstroj, arriveerde op het eerste schip, de Sachalin. Wij zaten op het tweede schip. Er was hier niets, alleen bos, grote lariksen. Dit was geen plaats voor mensen. De baai tussen de twee landtongen was geschikt voor een haven, maar de rotsen rijzen meer dan 300 meter loodrecht uit het water. Boven op de klip waait altijd een ijzige wind. En daarachter ligt de taiga. Het is een enorm moeras waar in de zomer de muggen en horzels in dichte wolken het leven ondraaglijk maken. We woonden in tenten en in uitgegraven woonholen in de permafrost. Maar we kwamen met een schone ziel en een hart vol vaderlandsliefde.'

 Sergej Petrovitsj Sabenin is nu onderdirecteur van Severovostokzoloto, de opvolger van Dalstroj. Hij heeft zijn leven lang voor de mijnmaatschappij gewerkt.

 'De eerste winter woonden we in een klein dorp langs de kust. In die dagen hadden de Japanners en de Amerikanen concessies in Siberië. In de zomer kwamen ze hier vissen en handel drijven. Ze woonden langs de kust in houten barakken met grote ijzeren kachels. Ze kwamen in de lente en vertrokken weer in oktober. De eerste jaren leefden we in hun huizen, tot Magadan opgebouwd was.'

 'Er woonden hier wel mensen,' herinnert hij zich. 'Evenken, Tsjoektsjen. Ze joegen op robben en hielden rendieren. Maar de meesten zijn uitgestorven. Het was een zwak volk. Ze waren niet bestand tegen de ziekten die de Russische kolonisten meebrachten. Ze stierven zelfs aan een gewone griep. En misschien was het ook onze fout. We dwongen ze om in dorpen te wonen zodat ze van onze beschaving konden profiteren, maar ze verloren hun traditionele manier van leven en ze stierven uit. Het waren goede mensen. Ze gaven ons voedsel en ze leerden ons te overleven in de winter. Maar wij verwoestten hun leven.'

 Sergej Sabenin is een typische bureaucraat, zetelend achter een leeg bureau in een onooglijk kantoor, afgetimmerd met schrootjes  waarop de verkleurde vlekken herinneren aan de tijd waarin Lenin en zijn plaatsvervanger op aarde de muren sierden. Hij heeft altijd op kantoor gewerkt, nooit in het veld. Hij zou de feiten moeten kennen maar hij vertelt over het verleden als een buitenstaander, als een toeschouwer die niet aan de geschiedenis deelnam, die niet verantwoordelijk is.

 'De eerste kolonisten waren vrijwilligers, die voor twee of drie jaar tekenden, mensen zoals mijn vader. In 1935 kwamen de gevangenen.' Hij wijst uit het raam, naar het standbeeld van Lenin. 'Dit hele gebied was één immens gevangenenkamp. Het had geen naam, alleen een nummer, kamp nummer 1. En de hele regio was bezaaid met kampen, ontelbare. Tot 1937 werden de gevangenen niet slecht behandeld. Ze leefden in huizen. Vaak mochten ze hun familie meebrengen. Ze werkten op hoge verantwoordelijke posities. Het waren de beste vaklui die de Sovjetunie had. Het waren politieke gevangenen. De meesten kwamen uit Leningrad en Moskou en Berzin had ze persoonlijk geselecteerd vanwege hun kwaliteiten. Hij zorgde goed voor de gevangenen. Hij wist dat hij hun kennis en vakmanschap nodig had om de nieuwe maatschappij op te bouwen. Hij behandelde ze met respect en zorg. Ze werden goed betaald, soms kregen ze zelfs meer dan de vrijwilligers. Maar er waren, in die eerste dagen, gewoon te weinig vrijwilligers, te weinig hooggekwalificeerde vaklui. Stalin gaf de goudwinning de hoogste prioriteit om de industrialisatie van de Sovjetunie te kunnen betalen en Berzin rekruteerde zijn arbeiders uit de gevangenissen in het Europese deel van Rusland. Hij had onbeperkte volmachten.'

 Hij vertelt afstandelijk over het uitbreken van de Grote Terreur, een mengsel van persoonlijke, lang verdrongen herinneringen en moderne geschiedschrijving waarin de oude zekerheden, zoals de komst van het paradijs op aarde onder leiding van de communistische partij, verdwijnen. 

 'In 1937 waarschuwde Stalin dat de politieke gevangenen niet langer in de watten gelegd mochten worden. We werden gehersenspoeld. Ze leerden ons de gevangenen te haten. Ik weet niet hoeveel het er waren. Ze arriveerden in vrachtboten, opeengepakt als galeislaven. Ik zag hoe ze aan wal kwamen, ziek, ondervoed, in lange rijen, kilometers lang, als een slang bewogen ze zich door het landschap.'

 Ik vraag of Magadan een slavenstad was, zoals Robert Conquest beweert. 

 'Wat is je voornaam,' vraagt hij aan Valentin, die simultaan vertaalt.            

 Hij zwijgt en staart naar zijn notitieblok. 

 'Luister, Valentin Anatolevitsj. Dit land is gebouwd op de beenderen van ons volk. Als je de weg volgt naar de goudvelden, zie je de beenderen van het Russische volk uit de berm van de weg steken. Aan beide zijden. Ja,' zegt hij in gedachten verzonken, 'dit was een slavenmaatschappij.'

 Sergej Sabenin heeft geen cijfers over het verleden. De archieven van de NKVD zijn nog steeds gesloten. 'Vergeet niet,' zegt hij 'dat er geen burgerlijke autoriteiten in de Kolyma waren. Het gebied viel onder de directe verantwoordelijkheid van de NKVD in Moskou.'  

 Hij kan ons niet verder helpen, zegt hij. Hij stuurt ons, behulpzaam maar niet betrokken, door naar de afdeling Voorlichting van Severovostokzoloto, die pas geleden een begin heeft gemaakt met de geschiedschrijving van Dalstroj. 

 'Ik ruik goud,' zegt Valentin onverstoorbaar als we door het immense hoofdkwartier dwalen op zoek naar de voorlichters. Hij is opgewonden bij het idee dat hij over een paar dagen een rijk man zal zijn. 'Ik doe het woord,' waarschuwt hij. 'Dit is mannenwerk.'

 Svetlana Skleninin, het hoofd van de afdeling Voorlichting, is beeldschoon, rijp en blozend, en de verwarring is wederzijds. 'Wij willen goud gaan zoeken,' barst Valentin los. 'Waar kunnen we een licentie krijgen?'

 Ze lacht verlegen om zijn bravoure. 'President Jeltsin heeft een decreet uitgevaardigd dat het is toegestaan voor privépersonen om naar goud te zoeken,' legt ze uit. 'Maar helaas was hij niet geheel op de hoogte van de feiten. Hij hoopt dat de goudzoekers de goudproductie zullen stimuleren maar dat is een waanidee. De dagen dat je het goud met een zeef uit de rivier kon wassen zijn al lang voorbij. Je hebt nu grote graafmachines nodig, moderne technologie, veel kapitaal.'

 Valentin laat zich niet van zijn stuk brengen: 'Veertig procent van de goudproductie wordt verzorgd door privégoudzoekers.'

 Ze lacht spottend. 'Het is niet meer dan een half procent. Dat is alles. Maar ik heb geen exacte cijfers. Ik moet de gegevens ook uit de buitenlandse pers halen, en die ontvangen we hier niet. Mijn cijfers dateren uit 1968. De productiecijfers zijn nog steeds geheim. Maar volgens Jeltsin kunt u bij de lokale autoriteiten een licentie kopen voor 2500 roebel, of op de aandelenmarkt, maar die bestaat nog niet.'

 'De Sovjetunie was en is één van de belangrijkste goudproducenten ter wereld,' legt Vladimir behulpzaam uit. 'Hoeveel goud het land bezat, en waar het gewonnen werd, was een van de vele maar best bewaarde geheimen van het communistische regime. In de officiële Russische encyclopedie werd de goudwinning in de Sovjetunie zelfs niet vermeld. Nu in deze dagen van chaos en anarchie wordt ook dit geheim ontraadseld.'

 Hij heeft het afgelopen jaar de informatie stukje bij beetje uit de pers verzameld. Het zijn opvallende statistieken, die het snelle, enorme verval van het voormalige communistische rijk illustreren.

 'In 1991 produceerden we 230 ton goud, 72 ton minder dan in 1990. In datzelfde jaar exporteerden we bijna 400 ton en de goudvoorraad slonk van bijna 800 ton naar 484 ton. Ik heb geen bewijs dat de cijfers kloppen,' geeft hij toe. 'Maar we hebben de bodem van de schatkist bereikt. We produceren minder dan we exporteren en als we op deze schaal doorgaan zijn we over twee jaar bankroet. Maar misschien kloppen de cijfers niet,' zegt hij hoopvol en tegen beter weten in. 'Stalin besloot in 1933 dat alle informatie over de goudproductie een staatsgeheim is en die beslissing is nog steeds van kracht. Er zijn geruchten dat de kelders van het Kremlin vol lagen met goud, meer dan 100 ton en dat het goud nu spoorloos verdwenen is. Misschien is het gebruikt om de communistische regimes in de Oostbloklanden te financieren, misschien is het verdwenen in de zakken van de nomenklatoera. Dit land is vol geheimen,' zegt hij. 

 'De meeste goudmijnen zijn in 1991 zelfstandig geworden,' vertelt hij. 'Maar de mijnen zijn nog steeds verplicht om al het goud aan de staat te verkopen tegen een door diezelfde staat vastgestelde prijs, die gerelateerd is aan de wereldmarktprijs voor goud. Maar de mijnen kunnen nu zelf beschikken over de winst die ze maken, of opdraaien voor het verlies.'

 'Er zijn altijd privégoudzoekers geweest,' beweert Valentin, 'zelfs onder Stalin. Het zit in mijn bloed,' zegt hij grijnzend. 'Ze waren georganiseerd in coöperaties, artels, en ze werkten in de meest ontoegankelijke delen van de Sovjetunie waar de staat, ondanks de goedkope dwangarbeid, geen interesse in had, vooral hier in de Kolyma. Ze waren efficiënt en goedkoop. Hebzucht leidt tot vindingrijkheid.' 

 'En tot misdaad,' vult Vladimir aan. 'Magadan is het centrum van de goudsmokkel. De afgelopen jaren zijn honderden kilo's gestolen goud ontdekt op de zwarte markt. Maar het meeste goud verdwijnt spoorloos. Volgens de autoriteiten zijn de afgelopen jaren twee op de drie privégoudzoekers gearresteerd wegens illegale handel in goud. De voorzitters van meer dan veertig artels zijn sinds 1980 gevangen gezet. Dit is ons Wilde Westen.' Hij begint te lachen. 'Ze beweerden altijd dat de Russische Mens geen last van goudkoorts had. Dat was een kapitalistische ziekte. Wij waren immuun. Wij waren communisten. Wij leden niet aan hebzucht. Zo ben ik opgegroeid: zonder begeerte.' 

 Svetlana Skleninin roept een collega te hulp, Viktor Lachtin, een doortastende veertiger, die opgroeide in het hoge Noorden van de Kolyma, ver boven de poolcirkel. Hij neemt ons de maat en concludeert in één oogopslag dat wij niet uit het pioniershout gesneden zijn.  Hij raadt ons de reis naar de goudvelden ongevraagd af. 'U bent niet voorbereid,' zegt hij bits en voor hij kan vragen of wij goud van kiezel kunnen onderscheiden, vraag ik hem naar het verleden. 

 'Het was een wilde periode,' zegt hij met een brede armzwaai. 'Er waren wel 200 000 gevangenen.' Hij legt mij het zwijgen op als ik het cijfer van drie-en-een-half miljoen gevangenen noem. 'Wij beschikken over alle cijfers.'

 'U hoeft niet te overdrijven,' zegt Svetlana. 'Het is al erg genoeg.'

 'Het is lang geleden,' vult hij aan. 'En wat er ook gebeurd is in die dagen, het was de start van een glorieuze ontwikkeling. We moeten onze voorvaders op onze blote knieën danken voor wat ze hebben gepresteerd. Zij hebben deze regio, deze woestenij tot ontwikkeling gebracht.'

 'Wij waren maar een klein eiland in de Goelag Archipel,' zegt Svetlana verontschuldigend. 'In andere delen van de Sovjetunie was de repressie veel erger.'

  'We moesten de Sovjetunie industrialiseren,' zegt Viktor zonder schroom. 'We hadden goedkope arbeidskrachten nodig. En gevangenen waren het goedkoopst.'

 'De gevangenen hadden het niet slecht,' herinnert Svetlana zich. 'Ik ging vaak naar het kamp. De gevangenen gooiden snoepjes over het hek. Ze kregen meer voedsel dan wij, de vrijwilligers.' Ze pakt een artikel en leest de lijst met voedselrantsoenen voor. 'De gevangenen kregen per maand tweeëneenhalve kilo meel. Wij krijgen nu maar één kilo. Ze kregen suiker. Vandaag kan je geen suiker meer in de winkel kopen.' 

 Ik suggereer dat haar vergelijking ongepast is. Ze lijkt me niet te begrijpen. 'De winkels zijn leeg,' zegt ze. 'Ik heb deze zomer nog geen sinaasappels gezien, geen bananen, geen tomaten. De situatie is ernstig, dramatisch. We worden vergeten door de centrale autoriteiten. Ze sturen geen voedsel meer. Hoe kunnen wij de komende winter overleven? We kunnen hier zelf niets verbouwen. We moeten alles importeren. Maar Moskou levert ons niets meer.'

 Ik zeg dat ik haar vergelijking grof vind. Ze bloost maar laat zich niet van haar stuk brengen. 'De gepensioneerden krijgen nu minder voedsel dan de gevangenen toen.' 

 Ze zoekt verwoed in de stapel kranten op haar bureau naar een artikel in De banier van Lenin dat ze onlangs gelezen heeft. Ze wijst  op de landkaart een stuk van de weg aan naar de goudvelden, die door de gevangenen werd aangelegd. 'Er hebben 58 000 gevangenen aan dit stuk weg gewerkt,' zegt ze terwijl ze het artikel leest, plotseling in verwarring. 'En een van de overlevenden schrijft in dit verhaal dat maar 9 000 gevangenen het hebben overleefd.' Ze kijkt mij onzeker aan terwijl ze de cijfers tot zich door laat dringen.

 Viktor Lachtin haalt zijn schouders op. 'Dat verhaal moet geschreven zijn door de lokale Baron von Münchhausen.'



                           *                         *                         *


'Niemand kent de feiten. Niemand kent de details,' zegt hij. 'Alle bewijzen zijn vernietigd of worden verborgen gehouden.' 

 Sergej Efimov is conservator in het museum van Magadan en hij bereidt een tentoonstelling voor over de Goelag Archipel in de Kolyma maar hij krijgt geen toegang tot de archieven van Dalstroj en de NKVD, net zo min als zijn collegahistorici. 

 Hij neemt me mee naar de zaal waar de expositie wordt ingericht. Er staat een op schaal nagebouwde wachttoren, wat rollen prikkeldraad en een aantal pikhouwelen en kruiwagens die door de gevangenen in de goudmijnen werden gebruikt. Aan de muur hangt een serie kleurrijke schilderijen, gemaakt door een gevangene in 1937: vrolijk kijkende dwangarbeiders die bomen kappen, goud wassen, stenen sjouwen en wegen aanleggen in een zonnig landschap alsof de Kolyma een zomerkamp was waar zingend aan het arbeidersparadijs werd gewerkt.

 Aan de muur hangen de cijfers waarover Efimov beschikt, maar de gegevens gaan niet verder dan 1942. 'Dat is alles wat de KGB ons heeft gegeven,' zegt hij verlegen. 

 'In 1932 waren er in de hele Sovjetunie 268 000 gevangenen. In de Kolyma 9928. Een jaar later, in 1933, werkten er meer dan 27 000 gevangenen voor Dalstroj in de Kolyma en het aantal groeide tot meer dan 93 000 in 1938. Toen brak de Grote Terreur uit: in 1939 waren er 163 000 gevangenen, in 1940 zelfs 175 000. Daarna nam het aantal af. De gevangenen werden naar het front gestuurd voor de strijd tegen de nazi's. In 1941 waren er nog maar 150 000.' 

 Uit een andere statistiek die in de sobere expositieruimte hangt, blijkt dat in de periode tussen 1932 en 1942 driekwart van alle werknemers van Dalstroj uit dwangarbeiders bestond.

 Ik vraag wat hij van de cijfers vindt. Efimov aarzelt. 'We moeten ons op de feiten baseren,' zegt hij. 'Maar het was hier geen zomerkamp.'

 Ik citeer uit een Russisch boek waarin wordt beweerd dat het eerste konvooi gevangenen dat in 1932 in Magadan arriveerde, bestond uit 12 000 gedeporteerde boeren die zich verzet hadden tegen de gedwongen landbouwcollectivisatie in de Oekraïne. Ze werden begeleid door 2500 soldaten en 200 waakhonden en geen van de gevangenen zou de eerste winter overleefd hebben. 'De eerste vorst in september doodde iedereen,' beweert de schrijver Igor Boenitsj. 'In de zomer van 1933 stuurden ze een nieuw konvooi bestaande uit 32 000 gevangenen en in de winter die volgde overleefde slechts één op de vijftig gevangenen de kou. In de zomer van 1934 werden 48 000 gevangenen aangevoerd. En ook zij stierven tot de laatste man in de winter die volgde, alleen de bewakers en de honden bleven in leven.' 

 Tussen 1932 en 1940 stierven 600 000 gevangenen in de goudvelden van de Kolyma en de gevangenen, vooral intellectuelen uit de grote steden, overleefden volgens Igor Boenitsj vaak niet meer dan vijf weken in de Kolyma.

 Efimov schudt zijn hoofd. 'Dat is onmogelijk,' zegt hij afwerend. 'Die cijfers zijn veel te hoog. Ik denk dat er in totaal niet meer dan 800 000 gevangenen in de Kolyma zijn geweest. 120 000 zijn er gestorven. Daarvan zijn er 30 000 geëxecuteerd, de rest stierf van honger, kou en uitputting. Dertig procent van alle dwangarbeiders waren politieke gevangenen, de rest bestond uit gewone criminelen.' Hij schudt zijn hoofd. 'Sommige journalisten baseren zich op geruchten. Ze voegen een nulletje toe aan de cijfers om indruk te maken, om hun verhalen op te kloppen. Zo werken journalisten,' zegt hij met een verlegen glimlach.

 Sergej Efimov werd in 1952 in Magadan geboren. Zijn vader was boekhouder in het leger, zijn moeder werkte als onderwijzeres. Zijn grootvader van moederskant was in 1937 gearresteerd en hij denkt dat zijn ouders naar Magadan waren gekomen om hem te zoeken. 'Ik denk dat ze wisten wat hier gebeurde,' zegt hij. 'Maar we praatten er thuis nooit over. Zij leefden altijd in angst. Iedereen was bang. Toen ze hier kwamen moesten ze, zoals alle vrijwilligers, een verklaring van Dalstroj ondertekenen waarin ze beloofden dat ze nooit zouden praten over wat ze hier zagen. Mijn moeder heeft mij altijd verteld dat grootvader in de Grote Vaderlandse Oorlog was gesneuveld.'

 Ik vraag of het systeem van dwangarbeid een ontsporing van het communistische ideaal was of juist een kenmerk van de communistische dadendrang. Hij blaast door zijn baard en begint een zwaar exposé over de dialectiek van de geschiedenis. 'Het is moeilijk te accepteren dat het systeem van dwangarbeid opzet was. Ik hoop dat Stalin persoonlijk verantwoordelijk was, dat hij het systeem liet ontsporen. Er is nauwelijks een periode in de geschiedenis zonder repressie.' Hij zoekt naar woorden, naar een acceptabele verklaring. 'Wij waren een boerensamenleving. Stalin gebruikte repressie om een moderne samenleving te bouwen. Als historicus heb ik daar geen bezwaar tegen. Waar gehakt wordt, vallen spaanders. Iedere samenleving gaat door een periode van repressie.' 

 Hij kijkt mij aan, nauwelijks tevreden. Ik vraag of hij als historicus de repressie ook kan billijken. Hij aarzelt en plots zegt hij fel: 'Ik had mijn grootvader graag gekend.' 

 Ik vraag of hij de mening deelt van sommigen van zijn westerse collega's dat de Sovjetunie een slavenstaat was. 

 Hij kijkt mij verschrikt aan. Hij heeft nog nooit in deze termen gedacht. 'Slaven komen historisch gezien uit het buitenland,' zegt hij, denkend terwijl hij zich verdedigt. 'Geboeid aan handen en voeten... Dalstroj had arbeiders nodig. Ze diende ieder jaar een plan in bij de NKVD en daarop werden de scheepsladingen afgestemd,' zegt hij aarzelend. 'Ze werkten met meerjarenplannen. Hoeveel voedsel ze nodig hadden, hoeveel gereedschap, hoeveel ingenieurs en arbeiders, zelfs hoeveel artiesten ze wilden hebben voor de cultuur paleizen. Niets werd aan het toeval overgelaten, alles werd gepland en besteld, tot op de laatste kruimel brood.' Hij schrikt van zijn eigen woorden. 'U moet niet alles geloven wat u onderweg zult horen. Veel is overdreven.' Maar dan aarzelt hij weer. Hij wil niet hardvochtig overkomen. 'Ze hebben recht op hun verhalen. U kunt zich niet voorstellen wat zij, de overlevenden, hebben meegemaakt. En bedenk,' zegt hij 'dat slechts een enkeling het overleefd heeft.' Hij is in verwarring, zoals bijna iedereen, omdat niemand de feiten kent, omdat de archieven gesloten blijven, omdat wat mondjesmaat bekend wordt, grenst aan het ongelooflijke.


                              *                      *                    *




Ik vraag hoe beroemd hij was. 'Drie dagen voordat de affiches in Moskou opgehangen werden, waren de zalen in het hele land al uitverkocht,' zegt hij. 'Ik was héél erg beroemd.'

 Vadim Kozin woont in een eenkamerflat in het centrum van Magadan, die volgepakt is met boeken en platen, zelfs het bad is afgeladen met herinneringen aan zijn artiestenverleden. Overal staan foto's van een zwaar geschminkte zanger. De belangrijke post bewaart hij bovenop de schemerlamp, de lege wodkaflessen onder zijn stoel.

'Of ik Stalin kende?' vraagt hij verbaasd. 'Ik begeleidde hem op de piano. Stalin zong graag volksliedjes:


 Wij deden samen onze was in de rivier

 Ik probeerde mijn geliefde te zoenen

 En mijn broek dreef mee met de stroom


Dat was Stalins lievelingslied. Hij kon niet goed zingen. Hij had een snor en een Georgisch accent.'

 'Zwijg!' roept hij tegen Valentin die simultaan vertaalt. 'Eet en drink en luister. Stalin respecteerde mij,' vervolgt hij, leunend op de tafel. 'God zegene zijn ziel. Ik weet niet hoe hij tegen anderen was, maar hij was goed voor mij.'

 In 1942 werd Kozin, ondanks zijn vriendschap met Stalin, gearresteerd door het hoofd van de NKVD, Beria. 'De smeerlap. Hij was jaloers.' Kozin weet niet meer wat de beschuldiging was, of hoeveel jaar hij kreeg. 'Toen ik in Vladivostok aankwam, werd ik opgehaald door de vrouw van Nikisjov, de directeur van Dalstroj. Ze kuste mij. Ze was jong en knap, alhoewel enigszins gezet.'

 Hij opent de piano en zingt, 90 jaar oud, als een jonge god.


'Magadan, Magadan,

 Hier bracht ik de gelukkigste jaren van mijn

 leven door...'


'Dat lied heb ik speciaal voor haar geschreven,' zegt hij. 'Ik zong het ook voor de gevangenen.'


'Magadan, Magadan,

Hier begin ik een nieuw leven,

In deze sprookjesstad van het oosten...'


Hij draait zich zelfverzekerd om, applaus opeisend. 'Ze kuste mij,' herhaalt hij. 'Ze zei: maak je geen zorgen. Ik zal voor je zorgen. Zij gaf mij een flat, en voedsel. En ze behandelde mij met respect. En drink nu je glas leeg,' beveelt hij.

 'Hij was op de conferentie in Teheran,' vertelt de buurvrouw die voor hem zorgt, trots. 'Churchill wilde dat ik voor hem zong,' zegt Kozin afwerend. 'Marlène Dietrich was er ook. En Maurice Chevalier. Alle grote artiesten waren in Teheran.' Hij wil niet over het optreden praten, over de geheime vlucht in een speciaal legervliegtuig van Magadan naar de Perzische hoofdstad waar Roosevelt, Churchill en Stalin de datum voor de invasie in Normandië vaststelden. 'Churchill wilde dat ik aanwezig was en Stalin durfde niet te vertellen dat ik gevangen zat.' 

 Ik vraag waarom hij in Magadan gebleven is. 'Alle acteurs in Moskou waren jaloers op mijn succes,' zegt hij fel. 'En mijn vrouw en dochter waren omgekomen tijdens het beleg van Leningrad. Hier werd ik gerespecteerd. En denk niet jongeman,' zegt hij ongevraagd, 'dat ik homoseksueel ben.'

 Ik verbaas mij er over dat hij in een flat mocht wonen terwijl de andere gevangenen in de kampen leefden. Hij springt op, de handen plat op tafel, het gezicht van woede vertrokken. 'Vergeet niet dat ik Vadim Kozin ben, beroemd in de hele Sovjetunie.' Hij raapt zijn stoel op en begint te eten, in gedachten verzonken, half van mij afgekeerd. 'Nikisjov, hij behandelde mij goed. Zijn vrouw behandelde mij zelfs nog beter. Ze kwamen altijd naar mijn concerten. En soms stuurden ze een bediende en mocht ik bij hen thuis optreden. Ze hadden zo'n goede smaak.'

 Hij gaf ook concerten in de kampen, vertelt hij met tegenzin. 'Alle artiesten deden dat. De gevangenen waren gewone mensen, alhoewel ze geloof ik een soort uniform aan hadden. Maar ze hadden geen boeien om. Althans, ze applaudisseerden. Ze waren niet mager.  Vertel geen onzin, jongeman. Het is allemaal overdreven.'

 Ik vraag of hij de Goelag Archipel van Solzjenitsyn gelezen heeft. 'Wie is dat?' vraagt hij. 'Ik herinner mij alleen de namen van de artiesten die met mij optraden. Prachtige mensen waren het en wij werden heerlijk behandeld, heerlijk. Drink je glas leeg en vertel de waarheid,' sommeert hij. 'Het zijn allemaal leugens, leugens.'



'Je hoort veel cijfers. Zevenhonderdduizend gevangenen, zeven miljoen gevangenen. Niemand weet het zeker, behalve de schuldigen. Ze liegen en proberen de leugens te verbergen. Ze hebben nog steeds de macht. Ze hebben een ander jasje aangetrokken. Ze noemen zich nu democraten, Jeltsin, Jakovlev. Het zijn dezelfde schurken die ons mishandelden. Jakovlev, Gorbatsjovs architect van de perestrojka, wilde hier in Magadan een oorlogsmonument oprichten, een veertien meter hoog bronzen standbeeld van een soldaat met een machinegeweer. Een onzinnig, schandalig idee. Er is hier in de oorlog nooit gevochten. Er waren geen soldaten in Magadan, alleen kampbewakers. En Jakovlev wilde het standbeeld neerzetten op de plek waar het grootste concentratiekamp was geweest.'

 Vasili Sjoemkov is verbitterd. Hij werkt als fotograaf in het museum van Magadan en hij beweert als een van de eersten de geschiedenis van de Kolyma te hebben onderzocht. 'Nu lopen er plotseling een hoop democraten rond, zoals Jevtoesjenko, onze meest gevierde dichter.  Hij reist door het westen en beweert dat hij al in zijn kinderjaren wist dat Stalin een schurk was. En jullie loven en prijzen hem. Jevtoesjenko was en is een meeloper. Hij schreef twee dichtbundels waarin hij Stalin verheerlijkte. Ik las ze als kind, ik leerde ze uit mijn hoofd en ik vond ze prachtig. Maar hij mist de moed om toe te geven dat hij, net als iedereen in die jaren, fout was. Ik jankte toen Stalin stierf. Ik was lid van de communistische jeugdbeweging. Ik was vrijwilliger. Ik was trots dat ik tijdens de begrafenis van Stalin uitverkoren was om op wacht te staan naast zijn portret. Ik wist dat het moeilijke tijden waren. Maar ik geloofde dat we de fundamenten legden voor een heilstaat, dat we ons opofferingen moesten getroosten, dat de volgende generatie de vruchten zou plukken.  En nu kan ik mij in blinde woede omkeren en alles kapot slaan. Maar wat voor zin heeft dat? Ik koester mijn woede, put er energie uit, zo behoud ik mijn veerkracht.'

 Hij vertelt hoe hij halverwege de jaren tachtig actie voerde om een standbeeld voor Eduard Berzin op te richten, vijftig jaar na diens executie. Ik zeg dat ik hem niet begrijp. Hoe kan je een buste neerzetten voor de man die Dalstroj oprichtte, die het systeem van dwangarbeid invoerde, die de Kolyma inrichtte als een concentratiekamp?

 'Ik koos Berzin als een symbool,' antwoordt hij.  'De beschuldigingen tegen hem waren belachelijk. Hij werd ervan beschuldigd banden te hebben met kapitalistische landen, dat hij goud verkocht aan het buitenland, dat hij zichzelf omringde met bekende trotskisten en andere oppositieleden, dat hij een staatsgreep voorbereidde in de Kolyma en het gebied wilde afscheiden van de Sovjetunie en zich aan wilde sluiten bij de VS of Japan. Wat de ware reden was weten we niet. Stalin had in 1937 gewaarschuwd dat de gevangenen niet langer ontzien mochten worden. En Berzin zorgde goed voor de gevangenen. In de periode 19321937 stierven er weinig mensen in de kampen. De gevangenen kregen goed voedsel en goede kleren. In de winter werkten ze vier tot zes uur per dag, in de zomer tien uur. Wie goed werkte kreeg strafvermindering. Ze werden goed betaald en veel gevangenen keerden huiswaarts met een aardig bedrag aan spaargeld. Het klopt wat Petrov schrijft,' zegt hij. 'Maar na 1937, na de executie van Berzin, werden de kampen gebruikt om de gevangenen fysiek uit te roeien. Stalin en zijn kliek wilden niet dat de gevangenen terug zouden keren. Ze kwamen hier om te sterven. Een gezonde man veranderde binnen een maand in een wrak. En wie niet stierf door uitputting en honger werd geëxecuteerd. Pavlov en zijn rechterhand Garanin waren maniakken, zelfs voor NKVD begrippen. In 1938 executeerden ze ongeveer 26 000 gevangenen in een speciaal kamp, Serpentinaja. Wat Berzin ook gedaan en misdaan heeft,' zegt hij, 'de beschuldigingen waren vals en zijn executie was niet terecht. Maar in die dagen stond ik alleen. De mensen geloofden nog steeds in de communistische leuze: vrede, gelijkheid, broederschap. De KGB was nog steeds oppermachtig. Ik wilde de discussie openen, het systeem openbreken. Ik wilde dat de autoriteiten toegaven dat er executies plaatsgevonden hadden. Ik koos Berzin. Iedereen kende zijn naam en wist wat hij voor de Kolyma betekend had. Maar zelfs over Berzin moesten we eindeloos onderhandelen. Maar nu staat hij er, tegenover het hoofdkwartier van Dalstroj. Nu kunnen we beginnen met de rehabilitatie van de andere gevangenen. 

 Nu zijn de straten vol helden,' zegt hij en hij vertelt vol bitterheid over de lokale leiders van Memorial, een organisatie die onderzoek doet naar de periode van repressie. 'De ene behaalde een medische graad in de Goelag, de ander, Sandler, was een pennenlikker. Het is makkelijk nu om de held te spelen.' Hij geeft me het telefoonnummer van Sandler. 'Hij praat met iedereen,' zegt hij. 'Hij vindt het prachtig om zijn eigen legende te creëren. Iedereen praat over de repressie, schept op over zijn heldhaftige verleden, slaat er politiek gewin uit, verdient er geld aan. Ze willen nu zelfs toeristische excursies organiseren naar de voormalige kampen. 

 Hij zoekt in zijn archief. 'Hoe lang kunnen we elkaar leugens blijven vertellen,' zegt hij, chaotisch pratend, vol wrok en woede. 'Wanneer komt de dag dat wij elkaar recht in de ogen durven kijken?' Hij laat me een stapel foto's zien, gemaakt door een collega van hem, skeletten, verspreid rondom een lange rij graven op de top van een kale berghelling. Hij laat detailfoto's zien van de schedels, doorzeefd met kogelgaten. 'De foto's zijn in 1989 gemaakt, in Boetoegytsjak, in de Vallei van de Witte Dood. 'Kinderen hebben de graven geschonden en op de skeletten geschoten, voor de lol. Ze zijn opgegroeid in een systeem dat hen leerde dat de gevangenen geen mensen waren maar vijanden van het volk. En ze geloven het nog steeds. Mijn kinderen zijn zo opgevoed, gehersenspoeld door het systeem.'


                        

                       *                          *                        * 


Asir Sandler oogt kwiek en hij heeft zichzelf tot het centrum van het universum gemaakt. Hij hoort mijn vragen niet, of omzeilt ze. Hij vertelt een chaotisch verhaal, bladerend door het boek dat hij in 1987 publiceerde, citerend uit de kranteartikelen die over hem geschreven werden: hoe hij in 1941 in Bakoe gearresteerd werd en veroordeeld tot het vuurpeloton omdat hij de leider van een jeugdorganisatie zou zijn geweest die Azerbajdzjan met geweld van de Sovjetunie had willen afscheiden en uit had willen leveren aan de Engelsen. 'De ene helft van het land zat in de kampen, de andere helft applaudisseerde,' zegt hij. 'Ik zat 62 dagen in de dodencel. Ik viel 27 kilo af. Ik was bang dat ik van de honger zou sterven voordat ik geëxecuteerd zou worden.' Hij vroeg amnestie aan en de straf werd tot zijn verbazing omgezet in tien jaar dwangarbeid. 'Ik arriveerde in 1947 in de Kolyma, hier in Magadan.' Hij wijst uit het raam van zijn appartement. 'Daar ligt de sauna waar de gevangenen na aankomst gewassen en ontluisd werden en nieuwe kleren kregen. Hij functioneert nog steeds. Toen ik arriveerde lag er al sneeuw op de heuveltoppen. We droegen een half lang jack, gevuld met katoen en een lange gewatteerde jas, een boesjlat, een gewatteerde broek, pet, handschoenen en laarzen. We vormden een lange colonne, meer dan 3000 man.' 

 Ik vraag of hij enig idee heeft hoeveel gevangenen in de Kolyma te werk werden gesteld. Hij vertelt hoe hij de afgelopen jaren de scheepvaartregisters heeft doorgeploegd. Hij telde het aantal schepen dat in de haven van Magadan arriveerde tussen 1932 en 1956: 'Er waren er tien per jaar, gemiddeld 10 tot 15 000 ton. De ruimen waren opgedeeld in drie of vier lagen, waarop de gevangenen vervoerd werden. Ik schat,' zegt hij, 'dat er tussen 1932 en 1956 800 000 gevangenen in Magadan arriveerden.' 

 Ik citeer Robert Conquest die op basis van eenzelfde onderzoek tot het cijfer van drie-en-een-half miljoen gevangenen komt. 'Dat is onmogelijk,' zegt hij gepikeerd. 'Het is een fabel. Vergeet één ding niet: dit was de Koude Oorlog. Het cijfer van Conquest is zwaar overdreven. Ik ken zijn boek.' 

 Hij rommelt door zijn paperassen. 'Vorig jaar werd ik gerehabiliteerd, op 30 april 1992,' zegt hij en laat een foto zien waarop hij trots zijn rehabilitatieformulieren toont. 'Gisteren kreeg ik mijn eerste financiële vergoeding. Ik krijg 180 roebel voor iedere maand die ik in gevangenschap doorbracht. Gisteren kreeg ik 8 300 roebel en vanaf nu krijg ik 150 roebel per maand als compensatie.'

 Na aankomst in Magadan werd Sandler in een open truck naar de goudvelden vervoerd. 'Het vroor 25 graden,' vertelt hij. 'Toen we arriveerden had ik dysenterie. Ik was drie dagen bewusteloos. Dat redde mijn leven. Toen ik bijkwam stond er een man in een wit uniform naast mijn brits. Hij vroeg: waar kom je vandaan. Ik vertelde dat ik uit Bakoe kwam en literatuurgeschiedenis studeerde. Hij begon een gedicht voor te dragen maar hij stokte na acht regels. Ik maakte het gedicht af en zo werden we vrienden voor het leven. Hij gaf me een baan als ziekenbroeder in het hospitaal. Ik kende Latijn en hielp bij het vertalen van de medische handboeken. Ik kreeg een medische opleiding en na mijn vrijlating heb ik nog 35 jaar in een kinderziekenhuis gewerkt. Ze zeggen nu dat de bewakers schoften waren. Het is niet waar,' zegt hij fel. 'Het waren patriotten. Ik had respect voor ze. Tolstoj zei: er zijn meer goede dan kwade mensen, maar de kwaden zijn beter georganiseerd.'

 Ik vraag hoe hij terugkijkt op zijn gevangenschap, of hij boos is. Hij pakt zijn boek en citeert van pagina 549: 'De mens heeft een groot voordeel. Hij kan vergeten.' Hij kijkt me aan met slimme, zelfvoldane ogen. 'Vaak moet ik lachen om wat we meegemaakt hebben. Dan denken de mensen dat ik gek ben. Maar ik herinner me alleen de goede dingen. Ik zei altijd tegen mezelf: op een goede dag zal Stalin sterven. En dat gaf me altijd hoop.'

 'Maar de doden dan?' vraagt Valentin. 'Die honderdduizenden slachtoffers? Bent u ze vergeten?' 

 'Ik werkte in het hospitaal. De meeste doden vielen in de mijnen, in de goudvelden,' zegt Sandler onverstoorbaar. 'Vooral door een gebrek aan voedsel en vitaminen. Maar wij, de medische dienst, werkten heel goed. Wij moesten het arbeiderspotentieel in stand houden. Acht maanden per jaar was de Zee van Ochotsk bevroren en konden er geen nieuwe gevangenen aangevoerd worden. En we moesten het plan vervullen, het productiecijfer halen. Natuurlijk was het een systeem van slavenarbeid,' zegt hij resoluut. 'Het hele systeem van de repressie had maar één doel: het verkrijgen van goedkope arbeidskrachten. Het was geen effectief systeem,' zegt hij. 'Maar dat was niet belangrijk. Er waren altijd genoeg nieuwe gevangenen.'

 Hij bladert in zijn boek. 'De repressie ging zelfs door na de dood van Stalin. Veel gevangenen  in de Sovjetunie werden vrijgelaten, misschien wel acht van de twaalf miljoen, maar de meesten waren gewone misdadigers. Hier in de Kolyma waren in 1956 nog meer dan één miljoen gevangenen, vooral politieke gevangenen. En het is nooit opgehouden,' zegt hij. 'Onder Chroesjtsjov was er een wet tegen het parasiteren: iedereen die geen behoorlijke baan had kon verbannen worden voor een periode van twee tot vijf jaar.' Hij citeert uit zijn boek hoe hij op oudejaarsavond  van 1953 een gesprek afluisterde tussen de directrice van het ziekenhuis in Soesoeman waar hij werkte, 'een echte Kenau, een vrijwilligster die zich ontpopte als een ware slavendrijfster', en de directeur van het strafkamp: '"Wat gaat er verkeerd?" vraagt de directrice. "Er arriveren geen nieuwe gevangenen meer. Ze zullen ons kamp sluiten." "Maak je geen zorgen, Maria Dimitrievna," antwoordt de directeur. "De Sovjetmacht zal altijd nieuwe gevangenen voor ons vinden."' 

 Hij vertelt hoe hij zijn geheugen steunde. Hij ontwikkelde een eigen alfabet met behulp van een draad. 'De letter A is een dunne knoop, de B zijn twee knopen, de C drie, de F zes. Een dikke knoop is de H, twee dikke knopen is de I. En zo verder. Uiteindelijk had ik driehonderd kilo draad. Ik heb alles onthouden,' zegt hij en wijst trots op zijn boek. 'Althans de feiten. Ik heb een zwak geheugen voor emoties.'

'Waarom heb je hem niet gevraagd over de collaboratie,' verwijt Valentin me als we teruglopen naar ons hotel. Hij staart nors voor zich uit. 'Nou ja, wat doe je als je tot je neus in de stront staat. Kan je het een man kwalijk nemen dat hij collaboreert?' Hij haalt zijn schouders op. 

alt