Made with racontr.com

Terug naar het hoofdmenu

De dossiers liggen opgestapeld tot aan het plafond in de voormalige gevangenis van Magadan in de Dzerzjinskistraat, vernoemd naar de grondlegger van de NKVD. De dossiers van de gevangenen die de kampen overleefden liggen in kartonnen dozen in rekken aan weerszijden van de gangen, de dossiers van de doden liggen in de cellen, drie meter twintig hoog, vier meter lang, op houten rekken gemaakt van spaanplaat, dat doorbuigt onder het gewicht van de losliggende mappen. Asgrauw staart Valentin naar de mappen van dik kaftpapier die verweerd zijn door vocht en vuil. Ze liggen opgestapeld in vakken, zes vakken verticaal, zeven vakken horizontaal, aan de twee lange wanden van de cel waar het zonlicht door de tralies naar binnen valt. 'Iedere map is een tragedie,' zegt hij zachtjes.

 De archivaris laat ons alleen achter in de cel en Valentin pakt een willekeurige map. 'Dossier 229.092. Igor Dolgikh. Beroep: schaapherder. Veroordeeld wegens contrarevolutionaire activiteiten. Analfabeet.'

 Hij legt de map terug en maakt een schatting. 'Er liggen er minstens zesduizend,' schat hij. 'In een verdomde isolatiecel. Hoe komen ze op het idee.'

 Hij pakt een nieuwe map. 'Dossier 224 288. Veroordeeld op 19 oktober 1937 tot 10 jaar. Contrarevolutionaire activiteiten. Artikel 58.' Hij bladert door de map en bekijkt de werkbriefjes. 'Dit was een goede arbeider. Hij werkte 31 dagen in december 1938, 31 dagen in januari, 28 in februari, 31 in maart. Geen dag rust, midden in de winter. Productiviteit: 115%. Ze hielden alles bij.' Hij leest de laatste pagina in het dossier voor: naam, geboortedatum, datum van arrestatie, vonnis, namen van de strafkampen en ten slotte de datum van vrijlating: '18 januari 1941. Overleden aan een dubbele longontsteking.'

 Hij pakt een nieuwe map. 'Vasili Denikin. Geboren in 1903. Winkelbediende in Moskou. Veroordeeld op 10 juni 1938. Kreeg 10 jaar. Hij stal twee vaten gezouten vlees. In totaal 174 kilo. Waarde 436 roebel. Hij stierf op 11 april 1941.' Er zit een handgeschreven brief van de zoon van Danikin in het dossier, gericht aan de autoriteiten. 'Geachte KameraadChef,' schrijft hij op 26 december 1948. 'Kunt U mij vertellen wat er van mijn vader is geworden. Ik weet dat hij naar de goudvelden is gestuurd. Na afloop van zijn straf heb ik hem een brief gestuurd. Ik kreeg geen antwoord. Geachte kameraadchef, kunt u mij inlichten over zijn lot. Misschien verbergt hij zich ergens. Ik weet niet waar hij heen kan zijn gegaan. Ik dien nu in het leger. Ik vraag u vriendelijk: wilt u mij vertellen wat er van mijn vader geworden is?' Tevergeefs zoekt Valentin in het dossier naar het antwoord van de kameraadchef.

 Hij loopt naar cel 3 en pakt een map. Dossier 97 526. Giovanni Guerro. Geboren in Italië in 1897. Diende in het Italiaanse leger van 1916 tot 1920. Werd lid van de Russische communistische partij in 1923. Timmerman. Gearresteerd op 14 februari 1938. Veroordeeld tot 8 jaar wegens contrarevolutionaire activiteiten. Stierf op 11 november 1940 op het goudveld Bolsjewiek aan tuberculose en een hartstilstand. Hij moet een van die vrijwilligers geweest zijn,' zegt Valentin, 'die ons kwamen helpen bij de bouw van 

het arbeidersparadijs.'

 'Laten we hier weggaan,' zegt hij en zijn grauwe gezicht duldt geen tegenspraak. 

 We gaan naar het kantoor van de archivaris, een vrouw van begin veertig. 'Voor zover wij weten liggen hier alle dossiers van alle gevangenen,' zegt ze. 'Maar we hebben ze nog niet allemaal kunnen tellen. We moeten het werk met de hand doen. We hebben geen computers.'

 Aan de muur hangt tussen twee affiches van Russische popsterren een met de hand geschreven tekst: 'Dit mag nooit meer gebeuren! Tussen 1930 en 1950 zijn in de Sovjetunie 3 778 234 mensen ten onrechte veroordeeld wegens antisovjetactiviteiten. 786 098 gevangenen werden geëxecuteerd. In de Kolyma verbleven ten onrechte meer dan 74 000 politieke gevangenen. Het is onze plicht om hun namen te noemen.' 

 Het is een kinderlijke, met de hand geschreven tekst. 'Is dit alles?' vraagt Valentin. Ze kijkt geschrokken. 'We zijn pas met ons werk begonnen. We hebben nog geen overzicht. We zijn nog bezig met het vaststellen van de lijsten.'

 'We zijn vorig jaar begonnen met het rehabiliteren van de gevangenen,' zegt haar assistent. 'We hebben een lijst van 49 000 gevangenen die in aanmerking komen voor rehabilitatie. We hebben nu 1100 dossiers afgewerkt. Het is een onmogelijk karwei.'

 Ze zijn in verlegenheid gebracht. Niemand heeft ons toestemming gegeven voor het bezoek. Niemand heeft ons toestemming geweigerd. We hebben gebeld en we zijn langsgekomen. 'De chaos is op dit moment zo groot in het land,' zei Vla
d
lachend, 'dat niemand nee durft te zeggen.'

 Ik vraag welke dossiers in het archief liggen opgeslagen. Er ontstaat verwarring bij de archivaris en haar assistent. Moeizaam leggen ze uit dat de dossiers verdeeld zijn in vier categorieën: de gevangenen die in de kampen gestorven zijn, de gevangenen die de kampen overleefd hebben en uit de Kolyma vertrokken zijn, de gevangenen die overleefden maar na hun vrijlating de Kolyma niet mochten verlaten en de kolonisten die vanwege hun nationaliteit, bijvoorbeeld de Duitse bevolkingsgroep in de Sovjetunie, naar de Kolyma werden verbannen maar niet in de kampen terecht kwamen. Onder die laatste groep rekenen zij ook de Russische krijgsgevangenen die na de bevrijding door Stalin naar Siberië werden verbannen.

 Ze geven toe dat de cijfers waarover ze beschikken niet betrouwbaar zijn. 'We gaan ervan uit dat 600 000 gevangenen de kampen hebben overleefd,' zegt de archivaris. '125 000 zouden er gestorven zijn.'

Ik noem het cijfer van drie-en-een-half miljoen gevangenen en mogelijk drie miljoen doden. 

 'Ik weet het echt niet,' zegt hij en vouwt zijn handen voor zijn ronde buik, een kleine, grijze man in een grijs gestreept pak. 

 'Drie miljoen?' zegt zij aarzelend. 'Het zou kunnen. Ik durf niet te speculeren. Er zijn er tijdens het transport ook zoveel gestorven. En veel dossiers zijn vernietigd. Ik weet het echt niet.'

 'Het was een slavenmaatschappij,' zegt hij plotseling fel. 'Het zou onmogelijk zijn geweest om de Kolyma te ontwikkelen zonder de dwangarbeiders. Het waren slaven, hele goedkope arbeidskrachten.'

 'Er waren ook veel vrijwilligers,' zegt zij geschrokken.

 'Njet,' werpt hij tegen. 'Er waren nauwelijks vrijwilligers.'

 'Ze hebben ook veel goeds tot stand gebracht,' probeert ze nog. 

 'Njet,' zegt hij weer. 'Het was ze nooit gelukt zonder slaven. Dalstroj stelde de lijst samen. De NKVD stuurde het gevraagde aantal gevangenen hierheen.'

 Ze heeft tranen in haar ogen. 'Het is zo'n schande,' zegt ze. 'Ik groeide hier op. We leerden: de gevangenen zijn de vijanden van het volk. Ik geloofde het. Ik had een blind geloof in het systeem. Zo ben ik opgevoed. Ik dacht: alle gevangenen zijn criminelen. Toen ik hier in het archief binnen kwam een jaar geleden wist ik niet wat ik zag. Al die dossiers. Ik begon te twijfelen. Net als u pakte ik de dossiers van de planken en begon ze te lezen. Ik kon mijn ogen niet geloven. En veel van mijn vrienden en leeftijdgenoten kunnen het nog steeds niet geloven.'

 'Ik had altijd al mijn twijfels aan het systeem,' zegt hij. 'Ik dacht: zoveel vijanden van het volk kunnen er niet bestaan. Maar ik was pas overtuigd toen ik de dossiers zag.'

 'De vader van mijn man is geëxecuteerd,' zegt ze. 'Daarna hebben ze hem beschuldigd van spionage. Eerst de executie. Daarna de beschuldiging. Ik heb het mijn zoon nooit durven vertellen. We waren bang,' zegt ze. 'Kunt u dat begrijpen?'

 Ik zwijg en ze probeert het uit te leggen. 'We waren zo bang. En we zijn nog steeds bang. Bang dat het opnieuw zal gebeuren. Daarom is het beter om te zwijgen, beter om te vergeten. Voor je werd vrijgelaten moest je een verklaring ondertekenen dat je nooit over je gevangenschap zou spreken. Anders zouden ze je terugsturen. De mensen zijn nog steeds bang. Omdat ze die verklaring ondertekend hebben. Ze zijn zo kwetsbaar. Ze willen zich niets herinneren.'

 'Wat ik het ergste vindt,' zegt ze, 'zijn de kinderen die ons schrijven. Die willen weten wat er met hun ouders is gebeurd. Of ze dood of levend zijn. Dat geeft mij de kracht om hier te werken, op deze begraafplaats. Dat ik de kinderen kan vertellen wat er met hun ouders is gebeurd. Dat ik de dossiers kan laten zien. Dat ze naar de foto's kunnen kijken en hun vader kunnen leren kennen.'

 'Wij moeten hun namen in ere herstellen,' zegt hij. 'Wij zullen ze rehabiliteren. Dat is onze plicht. Om hun namen te zuiveren. Ze zullen er zelf niet om durven vragen.'

 Ik vraag wat er gebeurt als de 'vijanden van het volk' gerehabiliteerd worden.

 'Hun naam wordt gezuiverd,' zegt hij. 'Dat is belangrijk. En ze krijgen financiële hulp van de staat. Ze krijgen dezelfde behandeling als de oorlogsveteranen. Ze krijgen een gratis telefoonaansluiting, gas en licht voor de helft van de prijs, we tellen de jaren dat ze gevangen zaten op bij hun pensioenuitkering en we geven ze een financiële compensatie.'

 Ik vraag hoeveel.

 'Zesendertig gulden,' zegt hij.

 'Per maand?' vraag ik nietsvermoedend.

 'Eenmalig,' antwoordt ze en de tranen schieten weer in haar ogen. 'Voor een verwoest leven.'

 

 

                               *                       *                    *

Vladimir heeft een auto geregeld, een spiksplinternieuwe, bordeauxrode Nevajeep, die ons meeneemt naar Oest Omtsjoek, een dorp niet ver van Boetoegytsjak en de Vallei van de Witte Dood. De wagen is van Moskou op weg naar de Koude Pool, niet ver van Soesoeman, om uitgetest te worden. In de winter heeft het ooit  72 graden gevroren, vertelt Boris, de chauffeur nonchalant. 'Het is de koudste plek op aarde, kouder dan de Noordpool. Staal verpulvert, banden bevriezen als je stilstaat. In Soesoeman is het zo koud, dat het nauwelijks sneeuwt, alleen in de herfst als de lucht nog vochtig is. In de winter is de lucht bevroren, als een dikke mist hangt hij in de straten, je kunt het huis van de buren niet meer zien. Je woorden bevriezen in de lucht en je hoort je eigen adem kraken.' Hij kijkt mij onderzoekend aan. 'Alleen echte mannen waarderen het klimaat in de Kolyma,' zegt hij zelfvoldaan. 'En verder is het een rotzooi. Vroeger leefden we als blanken. Nu leven we als negers. Alsof we inboorlingen zijn.' 

 Hij wil weg, net als de meeste inwoners van de Kolyma beweert hij, terug naar het Vasteland, zoals hij de rest van Rusland noemt. 'De dorpen lopen leeg.  Sinds Michail de Gevlekte aan de macht kwam is het leven ondraaglijk geworden.' Hij zwijgt, alsof iedereen weet wat hij bedoelt.

 Direct buiten de stad begint het moeras. De dennen en sparren verzuipen in het water dat aan weerszijden van de weg staat. 'De weg werd aangelegd door gevangenen, 1100 kilometer, van de haven van Magadan naar Jakoetsk: de Leninstraat, dwars door de bergen en de moerassen. Het was een ramp,' vertelt Boris zonder enige compassie. 'In het begin hakten de gevangenen de bomen om en legden de stammen op het moeras. Maar direct onder het moeras is de grond eeuwig bevroren, permafrost, honderden meters diep. De aarde smolt door de druk en de warmte van de bomen en de weg zakte in het moeras. Het werk schoot niet op. De gevangenen stierven als muggen. Tot een gevangene zo slim was om de permafrost met mos te bedekken. Het mos werkte als isolatiemateriaal. Miljoenen gevangenen zijn er verbruikt. Hun lijken liggen overal. Onder de weg, langs de weg. Waar je maar kijkt. Als je wilt kijken. Ze moeten nog in perfecte staat zijn. Lichamen vergaan niet in de permafrost.' Hij haalt zijn schouders op. 'Ze hadden niet eens het recht om te vergaan.'

 Hij vraagt of we willen gaan vissen. De steur zwemt de rivier op om eitjes te leggen. Hij stopt bij een houten brug. Op de oever staan de vissers zij aan zij. De bodem van de rivier is zwart van de vissen, gorboesja, rode zalm, die vanuit de oceaan moeizaam tegen de stroom de rivier op zwemt, vol rode kaviaar. Het is een slachting. De vissers werken in teams. De ene visser gooit de hengel uit, de vis hapt toe en wordt op de kant getrokken. De andere haalt de vis van de haak, slaat hem met een steen op zijn kop en stopt de stuiptrekkende vis in een tas terwijl zijn collega de hengel opnieuw uitgooit. Gemiddeld vangen ze iedere twaalf seconden een twee kilo zware gorboesja. En af en toe moet de visser met de hengel wachten omdat zijn maat het tempo niet bijhoudt en de vis niet snel genoeg in de grote zakken kan stoppen.

 'Dit is nog maar het begin,' zegt Boris. 'Na de gorboesja komt de ketá. Dat is pas een echte vis,' en hij spreidt zijn armen wijd uit. Hij houdt van de natuur, van de onbeperkte rijkdom van het land. Maar hij kan alleen nog maar kankeren tijdens de lange autorit naar Oest Omtsjoek, op het systeem, op de leiders, een hoofd vol rancune.

Valentin zwijgt en staart naar de rivier. 'Hell,' zegt hij. 'Het idee dat je lichaam niet vergaat maar eeuwig begraven ligt in de permafrost. Zonder dat je ziel kan ontsnappen uit je lichaam.'

 Ik lees hem voor uit het boek van Varlam Sjalamov, een van de weinige overlevenden uit de goudvelden. Sjalamov, die zeventien jaar gevangen zat in de Kolyma, beschrijft hoe tijdens de Tweede Wereldoorlog de Amerikanen de Russen hielpen om de oorlog tegen de nazi's te voeren. Ze stuurden in het kader van het LendLease programma kleding, voedsel en wagens voor de arbeiders in de goudvelden. De goederen werden betaald met het goud uit de Kolyma. 

 Valentin kijkt verbaasd. 'De Amerikanen wisten van de kampen? Ze wisten van de gevangenen?'

 Ik vertel dat de Amerikaanse vicepresident Henry Agard Wallace  de Kolyma in 1944 bezocht. Hij schreef een boek over zijn bezoek maar hij meldde niets over de slavenarbeid en de strafkampen. Hij roemde de ontwikkeling van de Kolyma als een 'magnifieke industriële prestatie' en hij poseerde met de directeur van de NKVD, Ivan Nikisjov, voor een staatsieportret. Tijdens een toespraak in Irkoetsk zei hij over de inwoners van de Kolyma dat 'mannen die in open vlakten geboren zijn, geen onrechtvaardigheid en tirannie zullen accepteren. Zij zullen niet in slavernij leven, zelfs niet tijdelijk.'

 Wallace werd vergezeld door professor Owen Lattimore, die het ministerie van Oorlog vertegenwoordigde. 'Mijnheer Nikisjov en zijn vrouw hebben een gedegen kennis en diepe belangstelling voor de schone kunsten,' schreef Lattimore 'en een groot gevoel voor maatschappelijke verplichtingen.' Hij vergeleek na een bezoek aan de goudmijnen de prestaties van Dalstroj, die haar uiterste best deed 'de arbeiders te voeden met tomaten, komkommers en zelfs meloenen opdat zij genoeg vitaminen krijgen om de ontberingen in de strenge winter te kunnen weerstaan,' met de goldrush in de Verenigde Staten die gekenmerkt werd door 'sin, gin and brawling' en hij prees de ordentelijke manier waarop Dalstroj het hoge Noorden ontsloot.

 De Amerikanen leverden volgens Sjalamov ook bulldozers  en tractoren aan Dalstroj en op een dag kreeg de brigade van Sjalamov een bulldozer. Het Amerikaanse materieel werd volgens Sjalamov, echter niet gebruikt voor het bouwrijp maken van de grond maar voor het delven van een massagraf.

 'De permafrost bewaart geheimen en openbaart ze. Al onze dierbaren die in Kolyma zijn omgekomen, al die gefusilleerde, doodgeslagen en verhongerde mensen kunnen zelfs na tientallen jaren nog worden geïdentificeerd. In Kolyma waren geen gaskamers. De lijken wachten in de stenen bodem, in de permafrost.

 Deze graven, deze enorme stenen graven, waren tot de rand toe vol met lijken. Het waren nietvergane lijken, naakte skeletten bedekt met huid, huid die vuil was, opengekrabd en door de luizen stuk gebeten...

 De bulldozer harkte die verstijfde lijken bij elkaar, duizenden lijken, duizenden skeletachtige doden. Niets was vergaan: niet de gekromde vingers, of de verrotte tenen waarvan na alle bevriezingen alleen nog maar stompjes over waren, niet de opengekrabde dorre huid, niet de ogen waarin de glans van honger blonk.' 

 Valentin kijkt mij onderzoekend aan, het gezicht grauw en verbeten. 'Vertel me, wijsneus. Ben je ooit in Amerika geweest? In Washington of  New York? Ben je daar ooit een kantoor binnengestormd en heb je gevraagd hoe het de Indianen vergaan is? Houd je in Berlijn oude mensen staande en vraag je plompverloren of ze goed of fout waren in de oorlog?' Hij doet me na, een pijnlijke imitatie, grotesk, terwijl Boris breed zit te grijnzen. 'Waar zijn we in 's hemelsnaam mee bezig,' gromt hij. 'Dit is een land van beulen en slachtoffers. Dat hoef jij ons niet te vertellen.' Hij kijkt Vladimir bijna wanhopig aan. 'We zijn gekomen om goud te zoeken. Dat was de afspraak. Laat de geschiedenis rusten.' 

 'Er is geen uithoek in dit land waar niet geweeklaagd wordt,' vult Boris aan. 

 'En niemand die luistert,' zegt Vladimir. 'Onze verhalen zijn als tranen in een weeshuis.'

 

 

 

                                *                           *                          *

 

's Avonds arriveren we in Oest Omtsjoek, een mijnbouwstadje waar de post niet meer bezorgd wordt en de benzinepomp al weken lang niet meer bevoorraad is. We worden in het hotel met open armen ontvangen. We krijgen de beste kamers, die vers geverfd zijn. De receptie laat weten dat de burgemeester ons uitnodigt voor het avondeten. Boris zegt dat hij in de tajga gaat slapen. Hij durft zijn nieuwe Neva niet voor het hotel te parkeren. Hij vreest de maffia en wil zijn Neva 's nachts in de bossen verbergen. Voor we ons hebben kunnen installeren arriveert Vladimir Daniljoek, de burgemeester. Hij heet ons hartelijk welkom en roemt onmiddellijk de mogelijkheden om in Oest Omtsjoek te investeren. De goudmijn is oud maar met genoeg buitenlands kapitaal kan de mijn opnieuw rendabel gemaakt worden. De details, zegt hij, kunnen we tijdens het diner uitwerken. 'Holy shit. Recht met de neus in de boter. Een hele goudmijn voor ons samen,' juicht Valentin. Ik vermoed een misverstand en leg uit dat ik journalist ben, geen buitenlandse investeerder. Valentin vertaalt met grote tegenzin. Er blijkt een misverstand. De burgemeester verwacht een Duitse handelsdelegatie en het hotel is speciaal voor dat bezoek gerenoveerd. Hij keurt ons geen blik meer waardig. Hij heeft geen tijd om over het verleden te praten, zegt hij en banjert weg.

 'Ik ben niet voor het geluk geboren,' concludeert Valentin gelaten.  Hij slaat de wodka af en wil de straat op, aan het werk, op zoek naar het verleden. Hij hoeft niet als hij niet wil, zeg ik. Hij haalt zijn schouders op. 'Het doet pijn,' zegt hij, 'al die verschrikkelijke verhalen. Maar we kunnen er niet aan ontsnappen. Het is belangrijk dat ze opgetekend worden. Over een paar jaar zijn alle overlevenden dood en nemen ze hun geschiedenis mee in hun graf. Maar ik haat het,' zegt hij. 'Ik kan er niet van slapen. Ik ga ervan drinken. Ik heb mij altijd afgesloten voor dit soort verhalen. Dat hebben we allemaal gedaan.' 

 Ik loop achter hem aan door de modderige straten. Hij spreekt een aantal oude vrouwen aan, die zich op een bankje in de midzomernachtzon koesteren en vraagt naar overlevenden uit de kampen. Ze wijzen ons naar een doodlopende steeg, waar Zinaida Sjepel woont, 'een echte crimineel' zeggen ze vals. We kloppen op haar deur en Valentin zegt dat we graag met haar willen praten. 'Ik sliep al,' zegt ze. 'We komen van ver,' antwoordt Valentin. Ze zucht en zegt dat haar geschiedenis niet interessant is. Ze wil ons niet binnenlaten, ze lijkt zich te schamen voor het bouwvallige krot waarin ze woont. Maar ze zwicht en gaat in de nauwe steeg op een stapel houtblokken zitten, mij verbaasd aankijkend. 'Ik heb niemand om mee te praten,' zegt ze. 'De buren negeren mij. Ze zeggen dat ik een misdadiger ben.' Ze slaat de muggen gelaten van zich af. 'Het was oorlog,' begint ze aarzelend. 'De Grote Vaderlandse Oorlog. Ik was een jong meisje. Mijn ouders waren gestorven. Mijn grote broer zorgde voor me. Hij was erg trots op me. Hij vertelde iedereen hoe mooi en lieftallig ik was.' Ze lacht voorzichtig en veegt het vette haar uit haar gezicht. 'Het waren zware tijden. We hadden geen papier om brieven te schrijven. Ik werkte in een drukkerij en op een dag stal ik 47 vellen papier. De ploegbaas ontdekte het en ik werd gearresteerd.' Ze begint zachtjes te huilen. 'Ik schaam me niet,' zegt ze, haar moed bijeenrapend. 'Ik was jong en onbezonnen.'

 Zinaida Sjepel kreeg acht jaar dwangarbeid en zoals zovelen in die jaren werd ze naar de Kolyma gestuurd.

 'Ik bofte,' zegt ze. 'Ik was tenslotte maar een crimineel. Wij, de gewone misdadigers, waren de vrienden van het volk. Ze zeiden dat wij waren ontspoord en dat wij heropgevoed moesten worden. Wij kregen de beste baantjes in het kamp, het beste voedsel. De politieke gevangenen, die hadden het het zwaarst. Dat waren de vijanden van het volk. Zij kwamen hier om te sterven. En ze stierven, allemaal.' Ze zwijgt en vouwt haar armen voor haar boezem, alsof ze zich wil beschermen tegen de herinneringen. 'Ik werd te werk gesteld als kinderoppas bij een van de bewakers van het kamp. Hij was geen slechte baas. Hij zei: "je bent zo jong en zo mooi. Ik zal vragen of ze je vrijlaten." Hij heeft het nooit gedaan,' zegt ze. 'Ik was zó goedgelovig.' Ze zwijgt verlegen en ik durf niet te vragen of hij haar misbruikt heeft.

 Ik voel me ongemakkelijk, een voyeur. Het is laat en de muggen zwermen in dichte wolken rond mijn hoofd. Ik stel voor het gesprek te stoppen. Maar Valentin wil van geen ophouden weten. 'Ik wil weten wat die rotzakken haar aangedaan hebben,' zegt hij fel. 'Luister en schrijf.' Hij is ineens weer verbeten, net als vorig jaar, woedend over de waanzin die zijn land in zijn greep hield en waarin hij angstig en conformistisch opgroeide. De branie is verdwenen en zijn blauwe ogen in het vermoeide, gepijnigde gezicht dulden geen tegenspraak en tonen slechts belangstelling en respect, een bereidheid om te luisteren, die zeldzaam lijkt in dit steegje waar in de winter de sneeuw de deuren van de bouwvallige krotten blokkeert. 

 Na een jaar verloor Zinaida haar baan. Ze woonde en sliep bij de andere gevangenen in de barakken achter het prikkeldraad maar overdag mocht ze met het kind door het dorp lopen waar de bewakers woonden. Op een middag ging ze met het kind naar het café en ze werd gearresteerd. 'Ik was zó stom,' zegt ze. 'Maar ik was jong en zat nog vol leven. Nu moest ik hout kappen, drie kubieke meter per dag, dat was de norm. De stammen waren soms wel drie meter lang en een halve meter dik. Ik was een stadsmeisje. Ik wist niet hoe je hout moest kappen. Het was zo koud,' zegt ze. 'Vijftig graden onder nul, maanden achter elkaar. Maar iedere dag moesten we om zes uur opstaan. We werkten tot acht uur 's avonds. Maar het werk hield je warm. Wie de norm niet haalde, werd 's nachts in de isoleercel gestopt, zonder voedsel, zonder verwarming. Soms was het zo koud,' zegt ze, 'dat de lucht bevroor. Je kon niets zien. Je kon de bomen alleen maar horen vallen. Veel vrouwen werden verpletterd onder de omvallende bomen.'

 Ik vraag hoe de levensomstandigheden in het kamp waren. Ze bijt op haar lip en staat op. 'Mij is niets overkomen. Ik rookte niet en verdeelde mijn tabaksrantsoen onder de andere gevangenen. Mij lieten ze met rust. Het waren beesten,' zegt ze na een lange stilte. 'Ik herinner mij Nadja. Op een nacht werd ze met een kussen gewurgd door vier andere gevangenen. En er was een meisje uit Moskou, net als ik. Ze duwden en schopten haar in het rond en sloegen met een bijl op haar in.' Ze draait zich om zodat ik haar tranen niet zal zien en loopt het doodlopende straatje in. 'Waarom? Waarom? Wat voor een land is dit?' klaagt ze zachtjes. 'Het kon ze niets meer schelen. De doodstraf was afgeschaft, althans voor de vrienden van het volk. Wat maakte het uit of je honderd of tweehonderd jaar kreeg? Ze werden berecht en naar een ander kamp gestuurd. Ze dachten: Misschien is het daar beter.'

 Ze vertelt dat ze zwanger werd in het kamp. 'Ik wilde het kind. Het was mijn tijd,' zegt ze. 'Hij wilde het ook.' De vader van het kind was het hoofd van de propaganda en agitatieafdeling van het kamp, een vrijwilliger die de gevangenen na afloop van het werk de zegeningen van het marxismeleninisme bijbracht. 'Hij hielp me,' zegt ze alsof ze hem alsnog wil verdedigen. 'Hij gaf mij extra voedsel toen ik zwanger was en na zes maanden kreeg ik lichter werk.' Ik vraag of zij ook getrouwd zijn. Ze schudt haar hoofd. 'We zijn nooit getrouwd. Ik had ja gezegd als hij mij gevraagd had.' 

 Ze ziet mij kijken naar haar gammele huisje op het einde van de steeg. 'Het is net een hut, vind je niet? Daar woon ik. Alleen. Met net genoeg geld om brood en melk te kopen.'

 

 

 

                          *                              *                          *

 

 

Als we terugkomen in het hotel worden we opgewacht door twee medewerksters van het cultuurpaleis, agitatiearbeiders, die ons graag een film over de regio willen laten zien. Ik probeer het aanbod af te slaan, bevreesd opnieuw verward te worden met een potentiële investeerder. De vrouwen dringen aan. Ze beschikken over een unieke zwartwitfilm over de kampen in Boetoegytsjak, een vallei niet ver van Oest Omtsjoek, beweren ze, gemaakt door een plaatselijke fotograaf. Valentin haalt mij over. In het cultuurpaleis kijken we naar een verbijsterend slecht gemaakte stomme film, begeleid door pretentieuze muziek die op een aparte taperecorder veel te hard wordt afgespeeld. Ik zie eindeloos hetzelfde shot van een verlaten vallei met hier en daar een ingestort gebouw, een enkel raam met tralies, vanuit alle mogelijke hoeken gefilmd.

 Joeri Gorlov excuseert zich voor de kwaliteit van de film. Hij laat mij zijn montagekamer zien, een houten tafel met een schaar. Hij heeft alle beelden met de hand aan elkaar geplakt. 'Voor dit soort werk hebben we geen geld,' zegt hij vriendelijk en ik schaam me voor mijn westerse arrogantie. 

 'Er werkten honderdduizenden gevangenen in de vallei,' vertelt hij. 'Er waren tin en uraniummijnen. Hier in Boetoegytsjak werd het uranium gewonnen voor onze eerste atoombom. De Amerikanen hadden hun bommen op Japan gegooid en wij moesten nu ook onze bom hebben. Kost wat kost. Alleen de sterkste gevangenen werkten in de uraniummijnen. Ze werden goed gekleed, goed gevoed. En ze stierven snel. Niemand overleefde de uraniummijnen. Niemand wist waarom. Ze begonnen te bloeden en ze stierven. Niemand wist wat radioactiviteit was. Althans niemand vertelde het. Honderdduizenden gevangenen zijn hier gestorven. Ze werden gedumpt in de mijnschachten en als de schacht vol was werd hij opgeblazen.' 

 Joeri Gorlov heeft de foto's van Boetoegytsjak gemaakt die ik in Magadan had gezien, de geschonden graven, de skeletten waarop vandalen hun geweren leeggeschoten hebben, de afgezaagde schedeldaken. 'Ze lagen overal in het rond, meer dan vijftig.' Hij vertelt gejaagd, chaotisch, hevig hoestend, alsof de dood hem op de hielen zit. 'Ik heb de lijken opnieuw begraven. Uit respect. De lijken die op de begraafplaats liggen werden gebruikt voor medische experimenten. Ze hebben de hersenen onderzocht. Het zijn er maar een paar,' zegt hij. Niet meer dan 1500. En er waren altijd nieuwe gevangenen. In groepen van 1000 kwamen ze de vallei binnen. En niemand kwam er uit.' 

 Hij laat de foto's zien van de vaten uranium die hij in de vallei fotografeerde, omgevallen, opengebroken. 'Ik heb op één van die vaten zitten uitrusten en een sigaret gerookt.' Hij lacht. 'Toen ik de foto's aan de autoriteiten liet zien, hebben ze de vallei afgesloten. Maar ze hebben niets opgeruimd.'

 Ik vraag waarom hij als een van de weinigen zich het lot van de gevangenen aantrekt. 'Ik kwam in 1958 naar de Kolyma,' zegt hij. 'Op avontuur. Ik werkte als chauffeur op een bulldozer in de goudvelden van Gostello, hier niet ver vandaan. Op een dag, in 1972, stoten we op een begraafplaats. De graven waren niet gemarkeerd. Er stonden alleen wat houten palen. De lijken lagen niet diep in de grond. We kregen opdracht om de skeletten de rivier in te schuiven. Ik weet niet hoeveel het er waren,' zegt hij. 'Tweeduizend, vijfentwintighonderd? We waren de hele dag bezig, met tien tot twaalf bulldozers. We stelden geen vragen. Niet in die dagen. We deden wat ons opgedragen werd. Het goud kwam op de eerste plaats. Altijd het goud. Nooit de mensen.'

 Hij hoest en zegt dat hij de komende winter niet zal overleven, niet hier in de Kolyma waar de winterwind de lucht in je longen bevriest. 'We leerden op school dat wij, de communisten, de wereld zouden veranderen. Wie niet met ons mee marcheerde zou vernietigd worden. Ik zag hoe het gebeurde maar ik leefde zonder terug te vechten. Ik wist dat het zinloos was.' Hij zucht en kijkt naar Valentin, alsof hij steun zoekt, begrip. 'Als de sneeuwstorm over het land raast en je verrast wordt in de taiga, ga je plat op de grond liggen, met je hoofd in de richting van de wind, en je wacht tot de storm geluwd is, ook al duurt hij dagen. Als je opstaat word je omvergeblazen.'

 'We leefden als slakken, verborgen in ons huis,' vult Valentin aan. 'Natuurlijk begrepen we wat er aan de hand was. Maar je verborg de waarheid diep in je ziel. Je wist dat iedereen een verklikker kon zijn, zelfs je eigen kinderen, God beware me.'

 'Mijn kinderen zijn niet geïnteresseerd in wat er hier gebeurde,' zegt Joeri. 'Ik probeer er over te praten maar ze zeggen: "het is geschiedenis, pappa, het gebeurde zo lang geleden." Alsof ik vertel over de oorlogen met Napoleon. Het is aan ons, aan mijn generatie, die zweeg en toekeek, die zijn lot geduldig droeg, om de geschiedenis op te tekenen en door te geven en om een vrije maatschappij voor onze kinderen te bouwen.'

 

 

                                    *                      *                      *

 

 

De volgende dag rijden we naar de Vallei. Vladimir heeft een oude vrouw gevonden die als gevangene in de tinmijnen heeft gewerkt, een van de weinige overlevenden van de Stalinperiode. Ze rijdt met ons mee, samen met haar volwassen zoon, aan wie ze voor het eerst in zijn leven de kampen wil laten zien. Ze wijst de restanten van de kampen aan, hoog op de bergkammen, overal aan weerszijde van de weg. 'Je kon niet ontsnappen,' zegt ze. 'Waar moest je heen? Er waren geen dorpen, geen steden waar je je kon verbergen, alleen maar strafkampen, overal. In de winter stierf je van de kou. Slechts een enkele gevangene probeerde te ontsnappen. Ze wisten dat ze zouden sterven in de uraniummijnen van Boetoegytsjak. Niemand verliet de vallei levend. Ik ben een uitzondering,' zegt ze. 'Soms  probeerden ze te ontsnappen maar ze werden altijd gegrepen. Je kon je sporen niet uitwissen in de sneeuw. Ze hadden speciale hondenbrigades om de gevangenen op te sporen. Als ze je grepen sloegen ze je dood. Ze lieten je liggen. Ze namen alleen je rechterhand mee als bewijs dat je dood was. En dan kregen ze een premie, een medaille.'

 De vallei is afgesloten met een slagboom. 'Verboden toegang voor personen, auto's en vrachtwagens. Verboden bouwmaterialen mee te nemen en te hooien. De lokale overheid. 12 april 1988'.

 'Ik had nooit gedacht dat ik hier nog ooit levend en als vrij mens terug zou keren,' zegt ze als we door de bedding van een drooggevallen rivier de vallei inlopen.

 Stefania Fjodorovna werd in 1945, twintig jaar oud en geboren op het platteland in de Oekraïne, veroordeeld tot tien jaar dwangarbeid. Ze werd op transport gezet naar de Kolyma en tewerkgesteld in de tinmijnen van Boetoegytsjak. Ze werd ervan beschuldigd lid te zijn van een ondergrondse organisatie die de Sovjetstaat met geweld omver wilde werpen. Ze lacht, een sterke boerenvrouw, die moeiteloos de steile heuvels beklimt. 'Ze pakten iedereen in het dorp op. Alle Oekraïners. We waren bezet geweest door de Duitsers. Mijn vader was naar Canada gevlucht. We waren rijk, zeiden ze. We hadden een boerderij met twee koeien. Die hebben ze ons ook afgenomen.'

 Ze wijst de plaatsen aan waar de kampen lagen, een eindeloze rij namen. De bergen sluiten ons in, hoge, kale granieten muren, vijandig, zelfs op deze zomerse dag. Hoog op de bergen liggen de tinmijnen waar Stefania werkte, beneden in het dal liggen de uraniummijnen. Ze laat de kilometers lange schacht zien, dertig meter breed, twintig meter diep, die in de berghelling door de gevangenen werd uitgehakt. 'We deden alles met de hand,' zegt ze. Vanuit deze hoofdschacht, die enige bescherming bood tegen de moordende winterwind, lopen kleinere gangen de bergen in. 'De vrouwen boorden gaten in de rotsen, achttien per dag, één meter diep. De mannen brachten de explosieven aan. Na de explosie gooiden we de stenen in de wagons en reden ze naar buiten. We werkten het hele jaar door. Ook in de winter, als het 52 graden vroor. Wie niet werkte, kreeg geen voedsel.' Ze loopt de mijngang in. Op de grond ligt een dikke laag ijs. De aarde is permanent bevroren, honderden meters diepe permafrost. 'Binnen was het warm,' vertelt ze. 'We werkten graag in de mijn. De mannen stierven als ratten,' zegt ze. 'Ze gaven de hoop op. Ze wisten dat ze niet konden ontsnappen en ze legden het hoofd in de schoot. De vrouwen waren anders. Wij zorgden voor onszelf. We wasten ons. We verstelden onze kleren. Soms zongen we zelfs. We waren jonge meiden,' zegt ze en lacht bij de herinnering. 'De mannen hadden het zwaar. Ze werden geslagen. Ons hebben ze nooit met één vinger aangeraakt. We bleven hoop koesteren en sommigen van ons hebben het overleefd.'

 Ze neemt ons mee naar de begraafplaats, hoog in de bergen, waar Joeri Gorlov de schedels en skeletten gefotografeerd heeft. De grafzerken staan in lange rijen op de kale helling, eenvoudige houten palen met het deksel van een conservenblik waar het nummer van de gevangene in is geslagen. 'Ze noemden ons nooit bij onze naam,' zegt ze. 'Alleen bij ons nummer.' De graven zijn ondiep, niet meer dan een halve meter. Sommige graven zijn nog steeds open en geschonden. Ze vertelt dat het dak van de schedels werd afgezaagd. Ze weet niet waarom. Ze weet weinig. Ze leefde hoog in de bergen en ze had geen contact met de gevangenen die beneden in de uraniummijnen werkten. 'We hoorden niets. Helemaal niets,' zegt ze. 'Zelfs niet dat Stalin gestorven was.'

 Ze haalt een foto uit haar plastic tas, een prachtig jong meisje met een warme lach en vol zwart haar, gekleed in een gesteven witte blouse en een mantelpakje. 'Dat ben ik,' zegt ze trots. 'Ik heb het mantelpakje zelf gemaakt. De foto is genomen door een soldaat, vlak na de dood van Stalin. Toen werd het leven in de kampen beter. We kregen honderd roebel en er kwam een kampwinkel.' Ze pakt een andere foto. Ze zit in een moestuin tussen de tomaten. Op de berghellingen ligt sneeuw. 'Die is gemaakt toen Nikisjov ons kamp bezocht, vlak nadat ik in de Kolyma arriveerde en voordat ik naar Boetoegytsjak werd gestuurd. Ik werkte toen in de moestuin in het doorgangskamp in Magadan. Nikisjov was heel trots op de moestuin. Hij wilde een foto nemen maar mijn jas was kapot. Hij gaf mij zijn jas. Hij haalde de epauletten eraf. Later, toen hij de foto genomen had, moest ik hem teruggeven. Nikisjov was een vriendelijke man. Hij kwam vaak tomaten bij ons halen en komkommers. We verbouwden ze voor de bazen.'

 'Mijn vader had ook zulke foto's', vertelt Vladimir. 'Hij stond in de sneeuw tussen de rendieren en de nomaden. Hij liet ze wel eens zien. Ik dacht altijd dat hij lid was geweest van een geologische expeditie en ik was heel trots op hem. Hij heeft me nooit verteld dat hij een gevangene was geweest.'

 Stefania vertelt, meer tegen haar zoon dan tegen ons, hoe ze in de Kolyma kwam. Ze werd vervoerd in een veewagon over de Trans Siberische spoorlijn, samen met 35 andere gevangenen in één wagon, opeengepakt als sardientjes. De reis duurde meer dan een maand, soms stonden ze dagen op een zijspoor, wachtend tot de treinen die de soldaten vervoerden, waren gepasseerd. 'De hitte was verschrikkelijk,' herinnert ze zich. 'We kregen één mok water per dag, meer niet. En een kop soep in de ochtend, meer water dan soep. Dat was alles.' Ze reisde per boot van Vladivostok naar Magadan tussen de Russische kust en Japan door. 'Het was nog steeds oorlog. Ze sloten ons op in het ruim en deden de lichten uit. Een week lang leefden we in het donker. We waren allemaal zeeziek en hongerig.' Ze is de naam van het schip vergeten en ze weet niet hoeveel gevangenen er aan boord waren. 'Het waren er duizenden,' zegt ze. 'We hadden geen ruimte om te lopen, we moesten de hele reis blijven liggen. Het voedsel was goed,' zegt ze. 'We kregen twee keer per dag soep, 800 gram brood en 200 gram thee. Dat is één glas per dag,' legt ze uit. 'In Magadan werden we goed gevoed. Er was een hoop voedsel. Dat kregen we uit Amerika. We werden goed behandeld  in het doorgangskamp in  Magadan,' vertelt ze. 'Ze sloegen ons niet. Ze waren streng en strikt, maar ze hebben mij nooit geslagen. We mochten niet met de vrijwilligers praten. Als we naar ons werk gingen moesten we onze handen op onze rug houden en we mochten de vrije mensen niet aankijken.'

 Boven op de berg liggen de resten van het kamp waar Stefania vier jaar gevangen zat. Ze loopt voorop, driftig pratend tegen haar zoon, bijna opgewekt. Ze wijst het huis aan waar de bewakers woonden boven op de kam van de kale, granieten berg. En de barakken waar de gevangenen uit haar brigade leefden, beneden in het dal, 3000 vrouwen verdeeld over acht barakken Ze wijst de metersbrede schachten aan die in de berghelling zijn uitgehakt en die nu midden in de zomer nog tot de rand toe gevuld zijn met sneeuw. 'We kwamen hier om dood te gaan,' zegt ze nonchalant. Het klinkt alsof ze hier zelf nooit gevangen heeft gezeten, bovenop deze kale, grimmige berg. Ze vertelt over twee jonge meisjes die hier voor haar ogen werden doodgeschoten omdat 'ze mooi waren en weigerden om met de bewakers mee te gaan'.

 Ik vraag waarom ze onaangedaan lijkt, waarom ze zo afstandelijk vertelt. 'Ik heb gehuild toen we op de begraafplaats waren,' zegt ze. 'Maar ik wilde niet dat je mijn tranen zag. Het leven is nu weer normaal. We moeten verder leven. Mijn hele jeugd is verloren gegaan. Maar ik heb nu twee zonen en een kleindochter.'

 De mist komt onverwacht opzetten en vult het dal. De wind steekt op en het begint te ijzelen. 'We droegen ons lot, vooral de vrouwen. We hoopten dat we het zouden overleven. We hoopten dat het buitenland ons zou helpen. Je wist toch dat wij in concentratiekampen leefden?' Ze loopt van me weg en blijft staan bij een ingestorte barak. Ze kijkt verloren rond. Plotseling begint ze te huilen. 'Het was zo koud,' zegt ze. 'Veertig, vijftig graden onder nul. Hier woonde ik. Zomer en winter. Bovenop deze berg. Nu is het zomer,' zegt ze terwijl haar tranen zich vermengen met de ijzel. 'Kan je je voorstellen hoe het was midden in de winter?'

 We dalen af naar de fabriek beneden in het dal, waar volgens haar nog steeds vaten met uranium staan. 'De vaten lekken,' vertelt ze. 'Maar niemand wil ze weghalen.' 

 Ze weet niet wat uranium is, niemand heeft haar verteld over het stralingsgevaar, niemand heeft haar ooit onderzocht. 'Ze bouwden hier een kippenboerderij,' vertelt ze, 'ergens in de jaren zestig. Alle kippen stierven. Niemand wist waarom. Nu zeggen ze dat het kwam door het uranium.' Ze haalt haar schouders op. 'We wisten niets. Ze zeiden dat wij geen water uit de rivier meer mochten drinken. Maar ze zeiden niet waarom. Aan het begin van de vallei lag een dorp waar vroeger de bewakers met hun familie woonden, meer dan 50 000 mensen. Het dorp is nu verdwenen, afgebroken, de mensen hebben de bouwmaterialen gebruikt voor hun eigen huizen in Oest Omtsjoek.' 

 Wij meten de radioactiviteit. In het beekje dat over het terrein van de fabriek stroomt loopt de radioactiviteit op tot meer dan twee keer het toegestane maximum. Op de oever stijgt de radioactiviteit snel: drie keer het maximum. Stephania begrijpt onze onrust niet. 'Hier is het nog niet gevaarlijk,' zegt ze. 'Binnen is het veel erger, zeggen ze,' en ze wil ons voorgaan. Wij roepen haar terug en ze zegt: 'Ik heb hier tien jaar in het kamp overleefd.'

 Ze laat het papier zien waarop staat dat ze officieel gerehabiliteerd is. Het is gedateerd: 31 juli 1991. Een voorgedrukt formulier, zonder excuses, zonder uitleg. Ze had ook geen medeleven verwacht, zegt ze. Ze kreeg een schadeloosstelling voor de boerderij die haar familie afgenomen werd: 600 roebel, 'genoeg om een emmer aardappelen te kopen'. Ze kreeg een gratis telefoonaansluiting en een extra pensioenuitkering. 'En nu woon ik in het buitenland,' zegt ze. 'Ik ben officieel geboren in de Oekraïne. En de Oekraïne heeft zich  onafhankelijk verklaard. Rusland heeft nu mijn pensioenuitkering stopgezet. En de Oekraïne wil alleen mijn pensioen betalen, als ik terugkom. Maar dat kan ik niet,' zegt ze. 'Ik heb geen woning in de Oekraïne. Ik ben te oud om een huis te bouwen. En ik heb geen geld om een huis te kopen. Ik weet ook niet hoe het met mij zal eindigen,' zegt ze zachtjes.                   

 We rusten uit langs de beek die door de vallei loopt. Valentin rommelt in het struikgewas. Hij vindt een verroest stuk metaal, waarschijnlijk van een olievat dat gebruikt werd als kachel om de barakken te verwarmen. Hij loopt stroomopwaarts, speurend in het heldere, ijskoude water. Hij hurkt op een steen, midden in de beek en begint de kiezels en het zand te wassen in zijn zelfgemaakte zeef op zoek naar goud. 

 Ik meet de radioactiviteit om ons heen. De geigerteller piept onrustbarend en loopt op tot 90, 117 rem, driemaal het toegestane maximum. 'Laat hem,' zegt Vladimir goedmoedig. 'Geef hem even de kans om zijn droom uit te leven.'